Floorball-spelregels
De officiële en volledige spelregels van floorball zijn te vinden op de onze reglementen-pagina. Hieronder volgt een korte samenvatting van deze regels.
Uitgangspunten
- Floorball is een zaalsport en wordt gespeeld in een normale sporthal.
- Het veld meet 40 x 20 meter en wordt omgeven door een 50cm hoge boarding van polyester.
- In het veld staan twee doelen, van 115 cm hoog en 160 cm breed. Deze doelen staan 3,5 meter van de achterlijn, zodat ook achter het doel kan worden gespeeld.
- Voor elk doel is een doelgebied van 5 meter breed en 4 meter diep waar de keeper de bal mag vastpakken.
- Voor elk doel is tevens een keepersgebied van 1 bij 2,5 meter. In dit gebied mag alleen de verdedigende keeper zich bevinden.
- Een floorballteam bestaat uit zes veldspelers, inclusief keeper. De keeper speelt zonder stick.
- De bal waarmee gespeeld wordt is een zogenaamde ‘gatenbal’ van plastic met 26 gaten.
- Omdat floorball een snelle en intensieve sport is, kent een team een flink aantal wissels. Wisselen is vrij, mits er nooit meer dan zes spelers tegelijk in het veld staan.
- In de beginsituatie staan alle spelers op hun eigen speelhelft. Twee spelers beginnen op een fluitsignaal met een face off.
- Een wedstrijd kent een minimale duur van 3x 20 minuten. Tijdens toernooien kan hiervan worden afgeweken.
- Een wedstrijd wordt geleid door twee scheidsrechters.
Wat wel mag
- Met twee kanten van het stickblad spelen (slag of sweep).
- De bal met de voet stoppen of naar de eigen stick spelen.
- De bal stoppen met benen, buik of borst.
- Met het stickblad onder kniehoogte de bal stoppen of spelen.
- Het lichaam gebruiken om de bal af te schermen.
- Met het stickblad in het doelgebied komen.
- Een schouderduw geven.
- Het stickblad buigen zodat een holte ontstaat van minder dan 3 cm.
Wat niet mag
- Scoren met de voet of een ander lichaamsdeel van een aanvallende speler.
- Met de handen, armen of het hoofd de bal stoppen/spelen.
- Met de stick boven kniehoogte de bal spelen.
- Lichamelijk contact in de vorm van duwen.
- Een tegenstander met een schouderduw tegen de boarding, het doel of het doelgebied duwen.
- Iemand blokkeren die naar de bal gaat.
- Met de voeten in het doelgebied komen.
- Op de stick van anderen slaan (hakken).
- Met de stick een tegenstander aanraken.
- Met de stick gooien.
- De bal zitten, liggend of springend spelen of stoppen.
- De stick tussen de benen van een andere speler plaatsen.
- Het stickblad boven heuphoogte brengen.
- Het doel verplaatsen of verschuiven.
- Het stickblad buigen zodat een holte ontstaat van meer dan 3 cm.
Face Off
- Na elke onderbreking, die niet veroorzaakt is door een overtreding of uitbal, wordt het spel hervat met een face off.
- Bij een face off houden beide spelers hun stick ‘normaal’ vast en plaatsen hun stick vlak naast (niet tegen) elkaar.
- De ‘uit’ spelende speler mag als eerste de stick naast de bal plaatsen.
- Op een fluitsignaal proberen de spelers de bal te bemachtigen dan wel over te spelen.
Vrije slag
- Na elke overtreding wordt het spel hervat met een vrije slag.
- De vrije slag wordt genomen op de plaats van de overtreding.
- Bij een ‘uitbal’ mag de bal 1,5 meter uit de boarding worden gelegd.
- Was de overtreding achter het doel, dan wordt de vrije bal in het verlengde van de doellijn genomen.
- Bij een vrije slag moeten de spelers van de tegenpartij minimaal drie meter afstand houden.
- Een vrije slag moet altijd met een slap worden genomen (geen sweep).
- Een vrije slag is altijd direct, een uitbal is altijd indirect.
Strafbal
- Alle spelers moeten zich in hun wisselvak bevinden (uitgezonderd de strafbal-nemende speler en de verdedigende keeper).
- De strafbal wordt genomen vanaf de middenstip.
- De bal mag zo vaak geraakt worden, echter moet deze wel voorwaarts bewegen gedurende de hele uitvoering van de strafbal.
- Na scoren vindt een normale spelhervatting plaats vanaf de middenstip.
- Is er niet gescoord, dan gaat het spel verder met een face off op één van de face off punten op de doellijn